Bas Geertsema

_Vandaag is de verjaardag van mijn zus, Simone. Maar we kunnen het tot ons groot verdriet niet vieren.. zij is op 13 april dit jaar overleden. Simone zou vandaag 28 worden. _Enkele weken na haar overlijden kwam ik dit kinderverhaal tegen op de computer. Zij heeft dit een aantal jaar geleden geschreven, maar er niks mee gedaan. Om vandaag bij haar stil te staan en in haar herinnering zet ik dit verhaal nu op het internet.

De Reus Zonder Neus

In een bos ver weg woonde een reus. De reus woonde daar al zijn hele leven. Hij dronk water uit de rivier en at het fruit van de bomen. De reus had een goed leven. Rond het bos lagen allemaal groene weiden. En nog een stukje verderop lag een dorp. Maar daar kwam de reus nooit. Daar woonden de kleine mensen. En die wilden niet met hem praten. Maar de reus praatte met de dieren.

Het was een dag als altijd. De reus stond op, ontbeet en maakte een lange wandeling. Na het wandelen ging hij even rusten. Na zijn middagdutje schoffelde hij het land. Hij had een speciaal stukje grond, waar hij wortels en sla op liet groeien. Na het avondeten keek hij nog even naar de sterren. Hij begon ze te tellen, maar het waren er zoveel. Hij werd al snel moe van het tellen. De reus ging slapen. Toen de reus de volgende ochtend wakker werd, had hij een raar gevoel. Hij voelde zich anders dan normaal. Hij wist niet wat het was. Hij liep rond en krabde zich op het hoofd, achter zijn oren. Hij keek om zich heen, hoorde de vogels fluiten, zag alle bloemen in het veld en wilde hun geur opsnuiven. En toen merkte hij het. Hij rook niets meer!

Geschrokken greep hij naar zijn neus. Zijn neus, zijn neus was weg! De reus was zijn neus kwijt! “Hoe k-k-kan dat nou?” stotterde de reus. “Ik moet hem vinden!” De reus zocht overal, onder elke steen en afgevallen blaadje, maar hij vond hem niet.

Eerst werd hij steeds bozer, daarna werd hij bang en verdrietig. Straks vond hij zijn neus niet en moest hij zonder neus door het leven! Was hij eraf gevallen? Of zou iemand hem gestolen hebben? De reus sliep nogal diep. Hij zou het niet merken als iemand ´s nachts aan hem zat. Maar ondertussen zat hij wel zonder neus.

Na een hele dag zoeken had hij nog niets gevonden. Misschien ligt hij wel in het dorp, dacht hij. Angstig keek hij naar het dorp. Hij was er nog nooit geweest in zijn leven. Hij meed het dorp en het dorp meed hem. Nu zou hij wel moeten. Morgen zou hij gaan, dacht hij bij zichzelf

Hij sliep slecht die nacht. Steeds dacht hij aan zijn neus en het dorp. Uiteindelijk viel hij vermoeid van het denken in slaap. De volgende ochtend greep de reus meteen naar zijn neus. Maar die zat er nog steeds niet. Als hij zijn neus wilde vinden, moest hij wel naar het dorp.

De reus was bang voor de mensen. Elke keer als hij er per ongeluk eentje tegenkwam schreeuwde die en gooide stenen naar hem. Soms werd hij dan boos en riep hard ’Boe’. Verschrikt renden ze dan weg. Soms vluchtte hij, met hun gehoon nog in zijn oren.

Hij liep langzaam naar het dorp. Terwijl hij naar het dorp liep, begonnen de huisjes steeds meer te trillen. Zijn voetstappen dreunden door het dorp. De mensen kwamen hun huizen uit en liepen naar de rand van het dorp. Allemaal schrokken ze toen ze de reus zagen. In paniek renden ze weg. Ze verstopten zich in hun huizen en deden snel alle deuren op slot. De reus wilde iets roepen, maar hij wist niet wat.

Toen kwam er een klein meisje in een groene jas naar hem toe. “Wat is er aan de hand?”, vroeg ze. En de reus begon te huilen. Grote druppels vielen vielen naar beneden en spatten op de grond uiteen. Al snel vormde het een stroompje water door het dorp. “Nu moet je ophouden met huilen,” zei het meisje. Straks staat het hele dorp onder water.

De reus schrok en hield op met huilen. Terwijl hij nog wat nasnufte, zei hij: “ik ben mijn neus kwijt.” Zijn stem bulderde door het dorp. Iedereen hield zijn adem in. “Misschien moet je wat zachter praten,” zei het meisje “dan doet het niet zo’n pijn aan mijn oren.” De reus fluisterde nog eens: “ik ben mijn neus kwijt. Hij is weg.” “Hoe kan dat nou?” vroeg het meisje verbaasd. “Ik weet het niet”, snufte de reus. “Hij is weg. Misschien heeft iemand hem gestolen.”

“Wat moet een dief nou met een neus?”

”­­­­Ik weet het niet, het is wel een grote neus­.”

Het meisje keek de reus aan. Ze bracht haar vinger naar haar neus en dacht diep na. Dat was raar. Een reus zonder neus, zoiets had ze nog nooit meegemaakt.

De anderen kwamen uit hun huizen waar ze al die tijd geluisterd hadden. Voorzichtig kwamen ze naderbij. De reus bleef stil staan..

“Je bent helemaal niet zo raar” zeiden ze. “We dachten dat je eng en gemeen was.”

“Jullie zijn ook niet eng” zei de reus. De mensen kwamen steeds dichterbij en voelden aan hem. “Wat is hij groot,” fluisterden ze. “En hij heeft geen neus.”

De reus vond al die handen aan zijn lijf niet prettig en voor de grap zei hij hard ‘Boe’. De mensen deinsden achteruit. De reus begon te lachen en de mensen lachten mee.

Toen ze uitgelachen waren werd het stil. Iedereen keek naar het meisje.

“Ik weet het” riep het meisje. “We maken een nepneus voor je.” “Echt? Kan dat?” vroeg de reus. Zijn gezicht klaarde op.

“Natuurlijk,” riep het meisje enthousiast.

“Ik heb op school leren bakken. Ik zal een hele mooie neus voor je bakken.” De reus volgde haar. “Hoe ziet je neus eruit?” “Gewoon, als een neus, maar dan heel groot.” Het meisje maakte een een grote hoop deeg en boetseerde hem aandachtig. Het werd een mooie grote neus. Toen ze klaar was ging de neus in de oven, waar hij net in paste. Toen hij eruit kwam was hij mooi krokant. De reus pakte hem op en zette hem op zijn gezicht..Hij paste niet helemaal, maar de reus rook en rook.Niks. En tot overmaat van ramp vielen er kruimels van de neus.

De reus trok de neus los. Het meisje keek sip naar hem. Maar al snel sprong ze weer op.

“Ik weet iets. Iets veel beters.” Ze haalde een doos vol klei tevoorschijn. Ze maakte een grote neus van de klei. Eindelijk was ze klaar. Hij drukte hem op zijn gezichte en boetseerde hem goed vast. Hij past wel, dacht hij. Hij probeerde te ruiken… niets. Hij snoof uit alle macht, weer niets. Hij rook helemaal niets. Bedroefd trok hij de neus weer los. “Het werkt niet,” zei hij. En het was alweer avond.

Het meisje keek beteuterd.” Echt niet?” “Nee” De reus schudde zijn hoofd.

“Geeft niets, dan proberen we iets anders.” Enthousiast keek het meisje naar hem.

“Ik maak een plan. Morgen gaan we aan de slag. Maar het is nu tijd om te gaan slapen.” Het meisje keek hem opeens aan. “We hebben geen bed voor je. Je bent veel te groot. Wat moeten we nu doen?”

“Een bed? Ik slaap altijd gewoon op de grond.”

“Maar krijg je het dan niet koud?”

“Ik slaap altijd onder een hele grote deken. Die heeft mijn moeder eens voor mij gemaakt.”

“O” zei het meisje, “maar wij hebben geen grote dekens. Alleen mensendekens. “

Een oude man riep: “dekens. Dekens voor de reus.” Alle mensen uit het dorp trokken de deken van het logeerbed en liepen ermee naar de reus, die naar de rand van het dorp was gegaan. Hij had een mooi plekje gevonden en was daar gaan liggen. Al snel lag de reus onder een stapel dekens. “Zo moet het wel gaan”, murmelde hij. “Nu kan ik slapen.”

Het was al laat en iedereen ging naar bed. Al snel was het hele dorp en de reus in slaap.

De volgende dag kwam het meisje weer aanlopen. Ze had haar groene jasje weer aan. In haar hand had ze een vel papier. Toen ze het ontvouwde las de reus het. Er stond op:

stap 1: dief zoeken

stap 2: neus vinden

“Goed hè”, straalde het meisje. De reus krabde op zijn hoofd. Zoals het daar stond leek het wel heel simpel. Hij betwijfelde of het wel zo gemakkelijk ging. Maar hij zei niets.

Ze begonnen met stap 1. Ze hingen een groot bord op in het midden van het dorp, waarop stond:

Geef de reus zijn neus terug!

“Denk je echt dat het helpt?” vroeg de reus. “Misschien als de dief dit bord ziet, dat hij dan spijt krijgt. En brengt hij je neus terug.” De reus zei weer niets. Hij had er een hard hoofd in. Maar het meisje had zo haar best gedaan.

Nu was het tijd voor stap 2. Het meisje vroeg de reus of hij wilde zitten. Ze klom op hem en ging op zijn schouders staan. Ze hield zich goed vast aan zijn haren.

“Luister allemaal” riep ze. De mensen verzamelden zich om hun heen.“We gaan de reus helpen zijn neus te vinden. We moeten allemaal goed gaan zoeken.”De mensen knikten instemmend. Al snel liepen de dorpelingen overal te zoeken.

Ze zochten tussen elk grassprietje. Ze keken in elk huis. De reus en het meisje zochten in de weilanden om het dorp. Het meisje zat op zijn schouders. Vanaf daar had ze een goed overzicht op het land. Ze zag alles.

Opeens zag ze in de verte iets roze. Ze keek en terwijl ze goed om zich heen keek, dacht ze na.

“Voel je je niet alleen, daar zo ver weg?” vroeg het meisje. De reus schudde zijn hoofd. “Ik heb alles wat ik wil. Ik drink uit de rivier, eet het fruit van de bomen en praat met de dieren.”

“Maar verveel je je dan nooit?” De reus dacht na. Hoe kon je je nou vervelen als er zoveel te doen was? Hij werkte op het land, zocht fruit en maakte lange wandelingen. Dit zei hij tegen het meisje. Het meisje werd stil.

Later wilde het meisje op de grond lopen, zodat ze goed tussen het gras kon zoeken. De reus doorzocht de bomen.

Terwijl ze zochten in het weiland trapte het meisje in een koeievlaai. ‘Bah’ riep ze. Ze rook aan haar schoen.” Het stinkt! “De reus keek strak voor zich uit. Hij rook niets. “Jij hebt maar geluk dat je niets ruikt . Dit stinkt heel erg.” Ze kneep haar neus dicht. Dit werd de reus teveel.

“Ja, jij hebt makkelijk praten”, riep de reus. Nou eigenlijk zei hij het, want al die tijd had hij gefluisterd.

“Jij hebt je neus nog.”

Het meisje probeerde naar haar neus te kijken waarbij ze erg scheel keek. Dat was zo. Zij had haar neus nog. Hoe zou het zijn zonder neus? Het meisje kon het zich niet voorstellen.

Het was vast niet leuk.

Toen zag ze opeens iets van roze. Ze keek nog eens goed. Ja, tussen al het groen lag iets rozigs. Daaromheen krioelde allemaal mieren. “Daar, ik zie daar iets” riep ze.

De reus keek goed. Ja, hij zag het ook. Dat leek wel zijn neus. Zou het echt zo zijn?

De mieren krioelden nog in het rond toen ze de reus zagen. In paniek renden ze alle kanten op. Bibberend keken ze van een afstandje toe. Er kwam er een mier uit de massa naar voren. De koningin van de mieren schreed naar voren. Statig stond ze voor de reus.

“O, we dachten al dat jullie zouden komen. Dit is onze poort. Hieronder in de gang wonen wij allemaal. We vonden het ergens toen het nacht was, in het donker. We hebben het meegenomen We wisten niet dat het een neus was. We wilden zo graag ook eens een ingang voor ons holletje. Het is altijd zo’n kale opening in de grond. Nu hadden we een echte poort. Met twee ingangen.

Een van ons zag het bord in het dorp, maar we durfden het niet te zeggen. We waren zo bang dat je boos zou worden.”

Nu bibberde de koningin ook een beetje.

Ze werd stil.

Een jongen uit het dorp die het had gezien rende terug naar het dorp en vertelde het aan iedereen die hij tegenkwam. Al snel stond er een groep mensen achter de reus en het meisje.

“Nee, ik ben niet boos.” zei de reus. “Als jullie hem maar nooit meer zomaar meenemen.”

De koningin schudde haar hoofd.

“En nu wil ik mijn neus terug.”

De reus pakte zijn neus op en stofte hem af. Hij plaatste hem op zijn gezicht. Hij paste!. Hij drukte hem even goed aan en de neus bleef zitten. De reus snoof en snoof. Hij rook weer de geur van de bloemen en het weiland en hij rook nu de stank van de schoen van het meisje. Hij snoof nog eens diep.

Ik kan weer ruiken! riep hij. De mensen klapten in hun handen.

“Ik heb mijn neus terug!” Verheugd keek hij in het rond.” Nu kan ik weer naar huis.” Hij keek naar het bos in de verte. Toen zag hij het meisje. Hij werd sip.

De reus en het meisje keken elkaar aan. “Hoe heet je eigenlijk”, vroeg de reus. “Ik heet Sarah”, antwoordde het meisje “en jij?”

“Ik heet gewoon Reus.” “Oh.”

“Dag” zei de reus tegen de mensen uit het dorp. “Dag” riepen ze.

“Dag Sarah” zei de reus.” “Dag Reus” zei Sarah en ze gaven elkaar een hand. Daarna sloeg het meisje haar armen om de benen van de reus. De reus bukte en nu omhelste Sarah hem.

“Je kan me altijd bij me langskomen” zei de reus.

“Ja,” zei ze sniffend ,”altijd?” “Altijd” zei de reus en hij liep weg. Sarah keek naar hem. Binnenkort ga ik op bezoek, dacht ze.

comments powered by Disqus